Heer Bruun is door de koning aangewezen om Reinaert voor het gerecht te dagen. Nog namokkend over de waarschuwende woorden van de koning, heeft hij zojuist het hof verlaten op weg naar Reinaerts kasteel Malpertuus. Bij aankomst ging hij op zijn staart voor de vestigingsmuur zitten en sprak:
Middelnederlandse tekst
'Zijt gij in huis, Reinaert? Ik ben Bruun, des konings bode. Die hevet gezworen bij zijnen Gode, ne komt gij niet ten gedinge ende ik u niet voor mij bringe recht te nemene ende te gevene ende in vreden voort te levene, hij doet u breken ende raden. Reinaert, doet dat ik u rade ende gaat met mij te hove waart.' |
Hedendaagse vertaling
'Bent u thuis, Reinaert? Ik ben Bruun, de afgezant van de koning. Die heeft bij zijn God gezworen dat hij u zal doen radbraken als u niet met mij meekomt naar de rechtszitting en ik u niet opbreng om recht te doen geschieden en de vrede te herstellen. Reinaert, doe wat ik u aanraad en vertrek met mij naar de hofdag.' |
Met het uitspreken van deze plechtstatige dagingsformule heeft Bruun zijn plicht als indager gedaan: hij heeft Reinaert officieel gedagvaard. Het was niet zijn taak om Reinaert te arresteren en mee te voeren, maar om de dagingsboodschap van de koning over te brengen. Maar als hij nu weer naar het hof zou terugkeren om daar samen met de anderen af te wachten of Reinaert ook werkelijk op komt dagen, zou het verhaal snel afgelopen zijn. En Reinaert zou geen vos zijn, als hij geen sluwe streek voor de opgeblazen beer in petto had.
Middelnederlandse tekst
Dit verhoorde al nu Reinaert, die voor zijne poorte lag, daar hij vele te liggene plach door warmhede van der zonnen. Bij der tale die Bruun heeft begonnen bekende 'm altehand Reinaert ende trad bet te dale waart in zijne donkerste hagedochte. Menigvoud was zijn gedochte, hoe hij vonde zulken raad daar bij Bruun, den fellen vraat, te scherne mede mochte drijven ende zelve bij zijnre eren blijven. Doe sprak Reinaert over lank: 'Uwes goeds raads hebbet dank, here Bruun, wel zoete vriend. Hij hevet u kwalijk gediend die u beried dezen gang ende u dezen berg lang over te lopene dede bestaan. Ik zoude te hove zijn gegaan, al hadde 't gij mij niet geraden; maar mij es den buik zo geladen ende in zo uitermate wijze met eenre vreemder nieuwer spijze, ik vruchte ik 'n zal niet mogen gaan. Ik ne mag zitten no gestaan, ik ben zo uitermaten zat.' 'Reinaert, wat ates du, wat?' 'Here Brune, ik at kranke have. Arm man dat en es geen grave; dat moogt gij bij mij wel weten. Wij arme liede, wij moeten eten, hadden wij 's raad, dat wij node aten. Goeder verser honingraten heb ik koever harde groot. Die moet ik eten door den nood, als ik el niet mag gewinnen. Nochtan als ik ze hebben binnen, heb ik er af pijne ende ongemak.' Dit hoorde Brune ende sprak: 'Helpe, lieve vos Reinaert, hebt gij honing dus ontwaard? Honing es een zoete spijze die ik voor alle gerechten prijze, ende voor alle gerechten minne. Reinaert helpt mij dat ik 's gewinne. Edele Reinaert, zoete neve, alzo lange als ik leve wil ik u daar omme minnen. Reinaert, helpt mij dat ik 's gewinne. |
Hedendaagse vertaling
Reinaert hoorde dit alles terwijl hij voor z'n poort lag, waar hij zich graag koesterde in de warmte van de zon. Aan de woorden die Bruun sprak, herkende Reinaert hem dadelijk en hij trok zich wat verder terug, tot in het donkerst van zijn schuilplaats. Hij dacht koortsachtig na hoe hij een plan zou kunnen bedenken waarmee hij Bruun, de gretige vreetzak, flink zou kunnen beetnemen en daarbij zelf buiten schot kon blijven. Na enige tijd sprak Reinaert: 'Bedankt voor uw goede raad, heer Bruun, u toont zich een goede vriend. Hij heeft u een slechte dienst bewezen, die u deze tocht liet ondernemen en u helemaal over deze lange helling stuurde. Ik zou heus wel naar het hof zijn gegaan ook als u het mij niet had aangeraden; maar mijn buik is op zo'n overdadige wijze gevuld met een vreemde, onbekende spijs, dat ik bang ben dat ik niet zal kunnen gaan. Ik kan niet zitten of staan, zo ontzettend vol zit ik.' 'Reinaert, wat heb je dan gegeten, wat was het?' Heer Bruun, ik heb zo iets verschrikkelijks gegeten! Een arme man is nu eenmaal geen graaf; dat is mij wel aan te zien. Wij, arme mensen, moeten dingen eten die we slechts met tegenzin eten, omdat er niets anders is. Ik heb een enorme voorraad goede, verse honingraten. Die moet ik uit pure nood eten wanneer ik niets anders te pakken kan krijgen. Maar als ik ze eenmaal op heb, heb ik er pijn en ongemak van.' Toen Bruun dit hoorde, sprak hij: 'Lieve help, Reinaert, mijn beste vos, vindt u honing zo verschrikkelijk? Honing is heerlijk voedsel, waaraan ik meer dan aan welk ander gerecht ook de voorkeur geef. Reinaert, help mij het te bemachtigen. Edele Reinaert, beste neef, zo lang ik leef zal ik u daarom waarderen. Reinaert, help mij het te bemachtigen!' |
Reinaert pakt het slim aan: eerst doet hij net alsof Bruun hem een vriendendienst bewijst door hem aan te raden naar de hofdag te komen, terwijl Bruun hem toch op niet mis te verstane toon had gedagvaard. Nadat hij Bruun op deze manier gevleid heeft, pakt hij hem op zijn zwakke punt: z'n vraatzucht. Terwijl Reinaert en Bruun gedurende de hele conversatie elkaar op hoofse wijze met 'u' aanspreken, zoals het hoorde tussen edellieden onder elkaar, vergeet Bruun deze regel als het voor het voor het eerst over voedsel gaat. Dan spreek hij Reinaert in zijn hebberigheid aan met du ('jij'): Reinaert, wat ates, du, wat?'.
De vos vraagt om Bruuns steun in ruil voor zoveel honing dat ie het met tien man nog niet op zou krijgen. Bruun gaat likkebaardend akkoord, waarop Reinaert hem vertelt over een boer, Lamfroit, die over die hoeveelheid honing beschikt. Overmand door vraatzucht belooft Bruun Reinaert maar al te graag zijn bondgenootschap. Hierna heet Reinaert zijn gast officieel welkom op zijn grondgebied. Even later gaan de twee op pad, via de kronkelpaadjes waarop Reinaert heer en meester is. Beiden verkneukelen zich bij voorbaat: Bruun lacht alleen al bij de gedachte aan zoveel overvloed aan honing; Reinaert heeft voorpret vanwege de streek die hij Bruun hoop te leveren. Even later arriveren ze bij de omheining van Lamfroits huis.
De vos vraagt om Bruuns steun in ruil voor zoveel honing dat ie het met tien man nog niet op zou krijgen. Bruun gaat likkebaardend akkoord, waarop Reinaert hem vertelt over een boer, Lamfroit, die over die hoeveelheid honing beschikt. Overmand door vraatzucht belooft Bruun Reinaert maar al te graag zijn bondgenootschap. Hierna heet Reinaert zijn gast officieel welkom op zijn grondgebied. Even later gaan de twee op pad, via de kronkelpaadjes waarop Reinaert heer en meester is. Beiden verkneukelen zich bij voorbaat: Bruun lacht alleen al bij de gedachte aan zoveel overvloed aan honing; Reinaert heeft voorpret vanwege de streek die hij Bruun hoop te leveren. Even later arriveren ze bij de omheining van Lamfroits huis.
Middelnederlandse tekst
Wilt gij horen van Lamfreide? Dat waar, is 't zo men mij zeide, een timmerman van goeden love, ende hadde bij zijnen hove ene eike brocht uten woude die hij ontwee klieven zoude; ende had er twee weggen in geslegen, alzo timmermans nog plegen. Die eike was ontdaan wel wijde. Des was Reinaert harde blijde. Te Brunen sprak hij ende loech: 'Ziet hier u grote gevoeg, Brune, ende nemet wel goom. Hier in deze zelven boom es honings uitermate vele. Proeft of gij 's in uwe kele ende in uwen buik moget bringen. Nochtan zult gij u zelven dwingen: al dinkt het u goed die honingraten, etet te zeden ende te maten, dat gij u zelven niet verdervet. Ik ware onteert ende ontervet, wel zoete oom, meskwame u iet.' Brune sprak: 'Reinaert, ne zorget niet. Waant hij dat ik ben onvroet? <Mate es t'allen spele goed>.' 'Gij zegt waar,' sprak Reinaert, 'waaromme ben ik ook vervaart? Gaat toe ende kruipet daar in.' Brune peinsde om zijn gewin ende liet hem zo verdoren, dat hij 't hoofd over die oren ende die twee voordere voete in stak, ende [hij] pogede dat hij brak die weggen beide uit der eken. Die daar te voren ging zo smeken, Bruun, bleef gevangen in den boom. Nu hevet de neve zijnen oom in boosheden bracht met zulker achte dat hij met liste no met krachte in geenre wijs ne kan ontgaan ende bij den hoofde staat gevaan. |
Hedendaagse vertaling
Zal ik u over Lamfroit vertellen? Dat was, zoals men mij verteld heeft, een timmerman met een goede reputatie die op zijn erf een eik uit het bos had laten bezorgen die hij in tweeën wilde klieven; hij had er twee wiggen in geslagen, zoals timmerlieden dat nog steeds doen. De eik was flink opengespleten tot groot plezier van Reinaert. Lachend sprak hij tot Bruun: 'Kijk, wat uw hartje begeert, Bruun, geef uw ogen goed de kost. In deze boom hier zit ontzetten veel honing. Probeer maar eens of u er wat van in uw keel en uw maag kunt krijgen. Maar u moet uzelf beheersen: ook al bent u dol op honingraten, eet met fatsoen en met mate opdat u er niet beroerd van wordt. Het zou voor mij een grote schande zijn, dat u iets akeligs zou overkomen.' Bruun sprak: 'Maal u geen zorgen. Denkt u soms dat ik een dwaas ben? <Matigheid is onder alle omstandigheden goed>'. 'U hebt gelijk,' sprak Reinaert, 'waar zou ik me ook zorgen om maken? Ga erheen en kruip erin!' Bruun dacht alleen maar aan eten en liet zich zo gek maken dat hij z'n hoofd tot voorbij de oren en ook z'n twee voorpoten in de boom stak. Hij ging zo woest te werk dat hij beide wiggen uit de eik wrikte: Bruun, de mooiprater van daarnet, raakte gevangen in de boom. Zo bracht de neef zijn oom dusdanig in de problemen dat hij noch door middel van een list noch door gebruik van zijn kracht kon loskomen: zijn kop zat gevangen. |
Reinaert heeft het voor elkaar: Bruun, de vertrouweling van de koning - en daarmee voor de vos een zeer gevaarlijk figuur - zit gevangen in de eik van Lamfroit. En het enige wapen dat de vos daarvoor nodig heeft gehad, was zijn listige tong. In feite heeft Bruun deze benarde toestand aan zichzelf te wijten: als hij zijn vraatzucht in bedwang had gehouden, was hij er niet zo slecht aan toe geweest. Bruun was trouwens uitstekend op de hoogte van de hoofse manieren. Het spreekwoord 'mate es t'allen spele goed' dat hij gebruikt, wordt ook in middeleeuwse etiquetteboekjes vermeld. Maar Bruun misbruikt deze volkswijsheid om zijn eigen egoïstische daden te maskeren. Overweldigd door begeerte zet hij alle fatsoensnormen opzij.
Beren en honing
Reinaert kende de culinaire voorkeuren van Bruun. Hij weet precies dat hij hem met honing het hoofd op hol kan brengen. Ook Bruuns twintigste-eeuwse soortgenoot Winnie de Poeh staat bekend om zijn voorliefde voor honing.
Dat beren ook in werkelijkheid dol op honing zijn, is al eeuwenlang bekend. In de vroege middeleeuwen werd de beer ook wel aangeduid als 'bijenwolf' (zo komt ook het Oudengelse epos 'Beowulf' aan zijn naam). En nog steeds moeten imkers in onder meer Canada hun bijenkasten stevig omheinen om te voorkomen dat de nazaten van Bruun wraak komen nemen.
Bruun zit moervast en is razend. Al zijn inspanningen om uit deze netelige situatie te ontsnappen zijn tevergeefs. Reinaert was een einde verderop gaan staan en zag Lamfroit, de buur, aankomen die over zijn schouder een scherpe bijl en een hellebaard droeg. De vos sart de beer ('Oom Bruun, zet uw tanden er maar flink in. Hier komt Lamfroit om u wat in te schenken want als u gegeten hebt, moet u ook drinken') en maakt zich dan uit de voeten. Op dat moment krijgt Lamfroit de vastzitten beer in de gaten. Hij aarzelt geen moment en rent terug om versterking te halen in het dorp even verderop. Zijn mededeling veroorzaakt daar grote opschudding. Iedereen die maar enigszins kan lopen, pakt wat hij bij de hand heeft en als wapen kan dienen - een bezem, een dorsvlegel, een mestvork of gewoon een stok - en volgt de boer. De pastoor zwaait met een kruisbeeld en de koster heeft een vaandel gepakt, om daarmee te steken en te slaan. Vrouw Julocke, de vrouw van de pastoor, komt aangelopen met haar spinrok, waarmee ze heeft zitten spinnen. Voor iedereen uit loopt Lamfroit met een scherpe bijl.
Middelnederlandse tekst
Al hadde Brune lettel gemaks, hij ontzag meer ongeval ende zette al jegen al, doe hij dat geruchte hoorde. Hij sprang up, zo dat hem schoorde van zijnen aanzichte al die huid. Al brochte Brune dat hoofd uit, met arbeide ende met pijnen, nochtan liet hij daar van den zijnen ene ore ende beide zijn lier. Nie maakte God zo lelijk dier. Hoe mochte hij zeerder zijn mesrocht? Al had hij 't hoofd uite brocht, eer hij die voete konde gewinnen, bleve 'r alle die klauwe binnen ende zijne twee handschoen bede. Dus gerochte hij uit met lede. Hoe mochte hij zijn onteert meer? Die voete waren hem zo zeer, dat hij 't lopen niet konste gedogen. Dat bloed liep hem over die ogen, dat hij niet wel konste gezien. Hij ne dorste blijven no vlien. |
Hedendaagse vertaling
Bruun voelde zich al niet op z'n gemak maar toen hij het lawaai hoorde, voorzag hij nog meer ellende en zette alles op alles. Hij wrikte zich met een sprong los, zodat het vel compleet van zijn snuit scheurde. Al kreeg Bruun zijn kop er met pijn en moeite uit, hij leverde wel één oor en zijn beide wangen in: nooit heeft God zo'n lelijk dier geschapen. Had Bruun het nog slechter kunnen treffen? Hij had z'n hoofd dan wel logewrikt, maar voor hij weer op vrije voeten was bleven z'n klauwen en het vel van z'n voorpoten in de boom achter. Zo lukte het hem met veel pijn los te komen. Kon hij nog erger onteerd worden? Zijn poten deden zo zeer dat hij het lopen niet kon verdragen. Het bloed liep in z'n ogen, zodat hij nauwelijks kon zien. Hij was ten einde raad. |
Bruun heeft serieus te lijden en wordt in het nauw gedreven door de dorpelingen. 'Er werd daar niet bepaald recht gesproken: Bruun stond grote ellende te wachten.'
Middelnederlandse tekst
De een sloeg, die ander stak. Die een sloeg, die ander warp. Lamfroit was hem al te scharp. Een hiet Lottram Langvoet, hij droeg enen verhoornden kloet, ende stak 'm emmer na dat oge. Vrouwe Vulmaerte scherpe loge ging 'm koken met enen stave. Abelquac ende mijn vrouwe Bave lagen beide onder die voete ende streden om ene kloete. Ludmoer met der langer neze droeg enen loodwapper an een peze ende ging er met al omme slingeren. Ludolf met den krommen vingeren dede hem alles te voren, want hij was best geboren, zonder Lamfroit allene. Hughelijn met den krommen bene was zijn vader, dat weet men wale, ende was geboren van Abstale, ende was zonde vrouwe Ogernen eens outmakigge van lanternen. |
Hedendaagse vertaling
De een sloeg, de ander stak. Een derde sloeg weer, een volgende smeet. Lamfroit bejegende hem bijzonder wreed. Iemand die Lottram Langvoet heette, had een stok met een hoornen punt, waarmee hij Bruun aan een stuk door naar de ogen stak. Vrouwe Vuulmaerte takelde hem met een stok zo toe dat hij moest pissen. Abelquac en mevrouw Bave knielden beide voor Bruun en vochten om een van z'n ballen. Ludmoer met de lange neus had een loden bal aan een koord bij zich, en slingerde hem vervaarlijk in het rond. Ludolf met de kromme vingers onderscheidde zich in alles omdat hij - op Lamfroit na - het hoogst in afkomst was. Kleine Hugo met de kromme benen was, zoals bekend, zijn vader. Hij werd geboren in Abstale en was de zoon van vrouwe Ogernen, die vroeger oude kaarsen smolt. |
Het dorp blijkt in hoofdzaak bevolkt te worden door lieden van laag allooi. Precies het soort 'dorpren ende doren' die Willem in de proloog al had afgeraden om naar dit verhaal te luisteren. Met duivels plezier beschrijft Willem de dorpelingen die Bruun te grazen nemen. Alles aan hen is krom en afzichtelijk, en bovendien houden ze er weinig verfijnde vechttechnieken op na. En wat te denken van namen als Abelquac ('Edelfluim'), Vuulmaerte ('Smerige Dienstmeid') en Bave ('Kwijl')?
Namen in de Reinaert
Veel namen in de Reinaert hebben een betekenis die dubbelzinnig uitgelegd kan worden. Zo heet de wolvin, die door Reinaert 'verhoerd' wordt, Hersint ('Ze heeft er wel zin in'). Ook in het dorp komt men ze tegen: Ludolf met de kromme vingers, die Bruun zojuist flink te grazen heeft genomen, is een zoon van vrouwe Ogerne ('O, graag!'). Er is dan ook een grote kans dat Ludolf uit overspel geboren is, temeer omdat zijn vader Huigen (=Hugo) heet. Deze naam was in de middeleeuwen symbool van de bedrogen echtgenoot.
Nog meer mannen en vrouwen berokkenen Bruun narigheid. Volgt er een genadeslag?
Middelnederlandse tekst
Lamfroit kwam ter zelver wijlen met eenre scherper bijlen, ende sloeg 'm tussen hals ende hoofd, dat Brune ward zere verdoofd, dat hij versprang van den slage tussen der riviere ende 'r hage in enen troep van oude wijven, ende warp er een getal van vijven in die riviere die daar liep, die wel wijd was ende diep. Des papen wijf was er ene; des was 's papen blijschap klene. Doe hij zijn wijf zag in die vliet, doe ne luste hem langer niet Bruun te stekene no te slane. Hij riep: 'Ziet, edele prochiane, ginder vloot vrouwe Julocke beide met spillen ende met rokke. Nu toe, die haar helpen mag! Ik geve hem jaar ende dag vul pardoen ende aflaat van alre zonderlijker daad.' Beide man ende wijf lieten den armen keitief Brune liggen over dood, ende gingen daar die pape gebood, beide met stringen ende met haken. Die wijle dat zij die vrouwe uit traken, zo kwam Brune in die riviere ende ontzwam hem allen schiere. |
Hedendaagse vertaling
Lamfroit arriveerde juist op dat ogenblik met een scherpe bijl en sloeg hem daarmee in zijn nek. Zwaar versuft door de klap sprong Bruun opzij en belandde tussen het struikgewas en de rivier in een groep oude vrouwen en stootte er vijf in getal in de zeer brede en diepe riier die daar stroomde. De vrouwe van de pastoor was een van hen; daar was de pastoor niet blij mee! Toen hij zijn vrouw in de rivier opmerkte, schepte hij er niet langer genoegen in Bruun af te ranselen. Hij riep: 'Kijk nou toch, beste parochianen, ginds drijft mijn vrouw Julocke met haar klosje en haar spinrok. Schiet op, laat iemand haar helpen! Ik verleen hem een jaar lang volledige vergiffenis en kwijtschelding van al z'n zonden.' Iedereen liet Bruun, de arme stakker, voor dood liggen en spoedde zich met touwen en haken naar de plaats die de pastoor had aangewezen. Terwijl zij de vrouw uit het water trokken, kwam Bruun in de rivier terecht en zwom zo snel mogelijk bij hen vandaan. |
De pastoor, die, tegen de officiële kerkelijke regel van het celibaat in, getrouwd blijkt te zijn (en nog wel met een vrouw met een naam die iest als 'Jou lok ik' zal betekenen), gaat hier zijn boekje ver te buiten. Ten eerste bekommert hij zich alleen maar om zijn eigen vrouw, en niet om vier andere 'edele parochianen' die in het water terecht zijn gekomen. Bovendien belooft hij diegene Julocke zal redden jaar en dag straffeloos zondigen; Willem heeft kennelijk geen hoge pet op van de wijze waarop de lagere geestelijkheid met de aflaat omspringt. In elk geval biedt de zorg van de pastoor om Julocke aan Bruun de mogelijkheid om te ontsnappen.
Reinaert heeft ondertussen bij Lamfroits huis een vette kip gevangen en die op eenzaam plekje opgepeuzeld. In een opperbeste stemming begeeft hij zich op weg naar huis. Hij gaat ervan uit dat Bruun, een van zijn belangrijkste rivalen aan het hof, inmiddels door toedoen van Lamfroit en zijn buren een wisse dood is gestorven; deze misdaad zal hém dus niet aangerekend kunnen worden en bovendien zullen ze aan het hof niet kunnen bewijzen dat Bruun zijn dagingsboodschap heeft overgebracht. Het is een stralende dag en Reinaert heeft veel gegeten, zodat het zweet hem al snel in straaltjes over het gezicht loopt. Als hij naar de rivier loopt om daar even wat verkoeling te zoeken, ontdekt hij op de oever tot zijn grote ergernis Bruun. Reinaert vervloekt Lamfroit omdat hij deze smakelijke en kostbare buit, die hij door de vos op een presenteerblaadje kreeg aangereikt, heeft laten ontsnappen. Maar als Reinaert ziet dat Bruun zwaar gehavend is, fleurt hij weer wat op. Hij drijft de spot met zijn verwondingen, die hem op een geestelijke doen lijken:
Reinaert heeft ondertussen bij Lamfroits huis een vette kip gevangen en die op eenzaam plekje opgepeuzeld. In een opperbeste stemming begeeft hij zich op weg naar huis. Hij gaat ervan uit dat Bruun, een van zijn belangrijkste rivalen aan het hof, inmiddels door toedoen van Lamfroit en zijn buren een wisse dood is gestorven; deze misdaad zal hém dus niet aangerekend kunnen worden en bovendien zullen ze aan het hof niet kunnen bewijzen dat Bruun zijn dagingsboodschap heeft overgebracht. Het is een stralende dag en Reinaert heeft veel gegeten, zodat het zweet hem al snel in straaltjes over het gezicht loopt. Als hij naar de rivier loopt om daar even wat verkoeling te zoeken, ontdekt hij op de oever tot zijn grote ergernis Bruun. Reinaert vervloekt Lamfroit omdat hij deze smakelijke en kostbare buit, die hij door de vos op een presenteerblaadje kreeg aangereikt, heeft laten ontsnappen. Maar als Reinaert ziet dat Bruun zwaar gehavend is, fleurt hij weer wat op. Hij drijft de spot met zijn verwondingen, die hem op een geestelijke doen lijken:
Middelnederlandse tekst
'Sire priester, dieu vo saut! Kent gij Reinaert, den ribaut? Wilt gij ne schouwen, zo ziet gij 'm hier, den roden schalk, den fellen gier! Zeg mij, priester, zoete vriend, bij den Here dien gij dient, in wat ordinen wilt gij u doen, dat gij draget roden kapproen? Zo weder zijt gij abt zo priore? Hij ging u harde na den ore, die u deze kruine hevet beschoren. Gij hebt uwen top verloren, gij hebt uw handschoen afgedaan: ik wane, gij wilt zingen gaan van uwen complete dat getijde.' |
Hedendaagse vertaling
Heer priester, God behoede u! Kent u Reinaert, de bandiet? Als u hem wilt zien, hier is hij, de rode boef, de boosaardige schurk! Zeg mij, priester, beste vriend, in naam van de Heer die u dient, in welke kloosterorde wilt u intreden, dat u zo'n rode monnikskap draagt? Bent u soms abt of prior? Degene die uw kruin heeft geschoren ging zeker rakelings langs uw oren? U bent uw hoofdhaar kwijt en hebt uw handschoenen uitgetrokken: volgens mij bent u van plan om uw laatste gebed te gaan zingen.' |
Bruun, niet in staat zich te verdedigen, kan dit gespot niet langer aanhoren en laat zich opnieuw in de rivier rollen. Als hij uiteindelijk weer aan land komt, wacht hem opnieuw een zware opgave: hij moet nog zo'n twee kilometer naar het hof afleggen. Maar dat is niet zo eenvoudig, omdat hij vanwege z'n gewonde voorpoten niet in staat is te lopen. Er zit niets anders op dan z'n staart te gaan zitten en stukje voor stukje vooruit te schuiven. Dit wisselt hij af door af en toe een stukje te rollen - waarlijk een schandelijke tocht voor een officiële gezant van de koning!
Bruun doet zijn beklag bij Nobel en onmiddellijk roept die laatste zijn hoogste edelen bijeen voor spoedoverleg: hoe kan de eer van de koning gered worden, nu de uitgevaardigde koningsvrede opnieuw zo ruw geschonden is, en nog wel ten koste van een officiële koningsbode. Op deze raadsvergadering wordt besloten om - ondanks alles - toch de geldende rechtsregels te eerbiedigen: om hoor en wederhoor te kunnen toepassen, zal Reinaert voor een tweede maal gedaagd moeten worden. De raadslieden adviseren de koning om daar Tibeert, de kater, voor aan te wijzen; waar de kracht van de beer gefaald heeft, zal de slimheid van de kater uitkomst moeten bieden. Tibeert sputtert flink tegen: wat zal hij als klein, zwak dier tegenover Reinaert kunnen beginnen als de sterke, moedige Bruun er zo ongenadig van langs gekregen heeft? Maar onder het motto 'wie niet sterk is moet slim zijn', stuurt de koning hem desondanks op pad.
Bruun doet zijn beklag bij Nobel en onmiddellijk roept die laatste zijn hoogste edelen bijeen voor spoedoverleg: hoe kan de eer van de koning gered worden, nu de uitgevaardigde koningsvrede opnieuw zo ruw geschonden is, en nog wel ten koste van een officiële koningsbode. Op deze raadsvergadering wordt besloten om - ondanks alles - toch de geldende rechtsregels te eerbiedigen: om hoor en wederhoor te kunnen toepassen, zal Reinaert voor een tweede maal gedaagd moeten worden. De raadslieden adviseren de koning om daar Tibeert, de kater, voor aan te wijzen; waar de kracht van de beer gefaald heeft, zal de slimheid van de kater uitkomst moeten bieden. Tibeert sputtert flink tegen: wat zal hij als klein, zwak dier tegenover Reinaert kunnen beginnen als de sterke, moedige Bruun er zo ongenadig van langs gekregen heeft? Maar onder het motto 'wie niet sterk is moet slim zijn', stuurt de koning hem desondanks op pad.